Gedichten van Moeder Posch, (94) vervolg.
Uit
het Oosten komt de zon,
De
warmte uit het Zuiden,
Het
Westen vult de regenton.
De
natuur? Op zich een wonder,
Alles
in evenwicht gebracht,
Ging
de zon niet onder,
Dan
werd het ook geen nacht.
Zouden
wij dit eens verstoren,
Tussen
aarde, zon en maan,
Dan
zijn wij allemaal verloren,
En
hebben het onszelf aangedaan.
Geniet
dus van alle jaargetijden,
Als
je de schoonheid ervan ziet,
Kan
een ander je soms benijden,
Want
velen zien het niet.
Trijnie-Root-
Posch. (februari 2014).
Zomer.
Als de bloemen, planten en struiken staan te bloeien,
De bomen met de bladeren stoeien,
De jonge vogels in de ochtendgloren,
Hun gekwetter en getjilp laten horen,
Dan is het zomer.
De zwaluwen vliegen af en aan,
Om hun kroost te voeden,
Tot ze sterk genoeg zijn mee te kunnen,
Naar Afrika te gaan.
De torenvalken is een ander verhaal,
Die hebben een eigen thuis boven op een paal,
Ze hebben het vast naar hun zin, want ieder voorjaar
Zitten er jonge torenvalkjes in.
De paddentrek, ook zij hebben zich in deze dagen,
teruggetrokken achter de spoorlijn,
Om in de zwoele maneschijn,
De vrouwtjes te behagen.
Ook met hun monotone geluid,
Lokken ze de vrouwtjes tot hun bruid,
ook de dieren hebben hun eigen vertier,
Die hebben een mooi plekje hier.
Ook hoor je ze op een mooie zomeravond,
Het hele stel in koor in een gewone sloot achter spoor.
Dit gebeurt zo om en nabij de langste dag,
Wanneer de zon de gehele dag schijnt,
En 's-avonds heel langzaamaan weer verdwijnt in de kortste nacht.
Trijnie-Posch-Root (94) mei 2014.
"We zochten en we vonden woorden die niet bestonden,
Die niet konden zeggen wat we bedoelden en wat we voelden,
Maakten tot een "iets",
Dus zeiden we maar niets."
"Verlangen".
Antje en Agie weunden op ut boerenland,
Niet getrouwd, altijd an het werk,
Deur de week hadden ze de nieuwtjes uit de krant,
Hun ienig uitje was zundags naar de kerk.
Ze naaiden en ze breeen wat,
Hadden veul aanspraak an de kat,
Op de worf wat skepen veur 't gras,
Wat knienen in de skuur,
Geslacht as ut teugen kerstmis was,
Dat dokte wat of veur de huur.
Op een dag zee Antje, "Aagt,
Is het teveel gevraagd,
As je straks effe mee gaat lopen,
Ik wou zo graag wat kippen kopen".
Zo gezeid, zo gedeen,
Eerst effe boer Kok gebeld,
Hunnie saampjes lopend heen,
Antjes tassie stijf onder heur arm knelt.
De boer wist waarvoor ze kwamen,
En gong de kippen voor ze dakke,
Gelukkig ware het tien tamme,
Dus kon hij ze zo in het korvie laten zakken.
Maar nu was het Agie, die verlegen zei:
"We willen er graag tien hanen bij",
"Tien hanen?",
"Nou ik wil graag verkopen, maar als
Je die hanen bij de kippen laat lopen,
Komt er niks van terecht,
Dan wordt het met recht, een hanengevecht.
Ien haan bij tien vrouwen,
Dat kan ie best bijhouwen".
De vrouwen hielden voet bij stuk,
Waarom willen we er zoveel hanen bij?,
We gunnen de kippen meer geluk dan wij,
We voelen nog na al die jaren steeds het gemis,
Allien wij weten wat wachten is.
T.Posch Root, (94) 21 juni 2014.
Zomer.
Als de bloemen, planten en struiken staan te bloeien,
De bomen met de bladeren stoeien,
De jonge vogels in de ochtendgloren,
Hun gekwetter en getjilp laten horen,
Dan is het zomer.
De zwaluwen vliegen af en aan,
Om hun kroost te voeden,
Tot ze sterk genoeg zijn mee te kunnen,
Naar Afrika te gaan.
De torenvalken is een ander verhaal,
Die hebben een eigen thuis boven op een paal,
Ze hebben het vast naar hun zin, want ieder voorjaar
Zitten er jonge torenvalkjes in.
De paddentrek, ook zij hebben zich in deze dagen,
teruggetrokken achter de spoorlijn,
Om in de zwoele maneschijn,
De vrouwtjes te behagen.
Ook met hun monotone geluid,
Lokken ze de vrouwtjes tot hun bruid,
ook de dieren hebben hun eigen vertier,
Die hebben een mooi plekje hier.
Ook hoor je ze op een mooie zomeravond,
Het hele stel in koor in een gewone sloot achter spoor.
Dit gebeurt zo om en nabij de langste dag,
Wanneer de zon de gehele dag schijnt,
En 's-avonds heel langzaamaan weer verdwijnt in de kortste nacht.
Trijnie-Posch-Root (94) mei 2014.
"We zochten en we vonden woorden die niet bestonden,
Die niet konden zeggen wat we bedoelden en wat we voelden,
Maakten tot een "iets",
Dus zeiden we maar niets."
"Verlangen".
Antje en Agie weunden op ut boerenland,
Niet getrouwd, altijd an het werk,
Deur de week hadden ze de nieuwtjes uit de krant,
Hun ienig uitje was zundags naar de kerk.
Ze naaiden en ze breeen wat,
Hadden veul aanspraak an de kat,
Op de worf wat skepen veur 't gras,
Wat knienen in de skuur,
Geslacht as ut teugen kerstmis was,
Dat dokte wat of veur de huur.
Op een dag zee Antje, "Aagt,
Is het teveel gevraagd,
As je straks effe mee gaat lopen,
Ik wou zo graag wat kippen kopen".
Zo gezeid, zo gedeen,
Eerst effe boer Kok gebeld,
Hunnie saampjes lopend heen,
Antjes tassie stijf onder heur arm knelt.
De boer wist waarvoor ze kwamen,
En gong de kippen voor ze dakke,
Gelukkig ware het tien tamme,
Dus kon hij ze zo in het korvie laten zakken.
Maar nu was het Agie, die verlegen zei:
"We willen er graag tien hanen bij",
"Tien hanen?",
"Nou ik wil graag verkopen, maar als
Je die hanen bij de kippen laat lopen,
Komt er niks van terecht,
Dan wordt het met recht, een hanengevecht.
Ien haan bij tien vrouwen,
Dat kan ie best bijhouwen".
De vrouwen hielden voet bij stuk,
Waarom willen we er zoveel hanen bij?,
We gunnen de kippen meer geluk dan wij,
We voelen nog na al die jaren steeds het gemis,
Allien wij weten wat wachten is.
T.Posch Root, (94) 21 juni 2014.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten